Door geloof alleen kun je behouden worden. Dat is een uitspraak die je vaak hoort. Maar om wat voor geloof gaat het dan? Hoef je alleen maar te geloven dat God bestaat? Of dat de Heere Jezus aan een kruis gestorven is? En hoe weet je eigenlijk dat je gelooft?
Over het antwoord op deze vragen zou je hele boeken kunnen schrijven. Een deel ervan wil ik kort beantwoorden aan de hand van een Bijbelvers dat ik vanmorgen las. Ik hoop dat het je uitdaagt om het zelf verder te onderzoeken.
Jakobus schrijft:
Gij gelooft, dat God één is? Daaraan doet gij wel, (maar) dat geloven de duivelen ook en zij sidderen. (Jakobus 2:19)
De duivelen geloven ook
De duivelen (boze geesten of demonen) kennen God heel goed. Ze hebben dichter bij God geleefd dan een mens ooit heeft gedaan. Ze kennen de Bijbel ook veel beter dan de meesten van ons. Hun overste probeert Jezus zelfs met Bijbelteksten te verzoeken (Lukas 4:10) en later roepen ze naar Hem: “Ik weet wel, wie Gij zijt: namelijk de Heilige Gods (Markus 1:24).” De duivelen geloven dus dat God bestaat en dat Hij één is. Zij sidderen zelfs voor Hem. Vanzelfsprekend is het geloof van deze duivelen niet het geloof dat wij nodig hebben om zalig te worden.
De Schat en de Weg
Toen ik vanmorgen nadacht over het geloof van de duivelen, en God vroeg om het mij te verduidelijken, kreeg ik Johannes 14:6 in gedachten. Jezus Christus zegt van zichzelf dat Hij de Weg is, en dat niemand tot de Vader kan komen dan door Hem.
Stel je eens een kostbare schat voor. Het ligt ergens goed verborgen. Je hoort mensen erover praten. Ze weten zeker dat de schat bestaat. Op een dag krijg je zelfs een oude tekening van een deel van de schat te zien. Maar er is één groot probleem. Niemand is in staat om de weg naar de schat te bewandelen. Er is wel een soort schatkaart, maar de obstakels die je onderweg tegenkomt zijn te groot. Op een dag komt er iemand die zegt dat hij bij de schat vandaan komt. Hij heeft er zelf een weg naar toe gemaakt. Hij kan anderen niet zomaar de weg wijzen, maar iedereen die naar de schat wil, moet met hem meegaan. Hij alleen kan de obstakels trotseren. Zonder hem kom je er nooit aan en al zou je aankomen, dan zou je de schat niet kunnen openen. Alleen hij heeft de sleutel. Hij zegt daarom terecht dat hij niet alleen de weg kent, maar dat hij de weg ís.
De Schat is God en Zijn Koninkrijk. In het hele oude testament is er niemand die tot Hem kan naderen. Mensen horen over Hem, vrezen Hem en aanbidden Hem. Hij laat aan de mensen weten, hoe Hij wil dat ze wandelen. Toch heeft niemand Hem ten volle gezien. Prediker vraagt zich zelfs af wie merkt dat de levensadem naar boven stijgt (Prediker 3:21). Hij weet wel dát het zo is maar het bewijs, de zekerheid, ontbreekt. Pas in het nieuwe testament lees je over Gods Koninkrijk, het Eeuwige leven en over Gods kinderen die het Koninkrijk beërven of binnengaan. In het nieuwe Testament is namelijk Degene gekomen die de weg kent. Degene die de Weg ís. Jezus Christus. Hij kwam van de Schat en legde zijn Goddelijkheid tijdelijk af, om ons te halen en de obstakels te trotseren. Hij is de Weg, de Sleutel, de Deur, de Herder, de Waarheid, het Leven en vooral is Hij God zelf. God die een weg voor mensen maakt om tot Hem te komen.
Een weg moet bewandeld worden
Vol ontzag geloven in een schat is niet genoeg om hem te vinden. Een foto ervan boven je bed hangen en er elke dag voor neerknielen ook niet. Zelfs andere mensen vertellen hoe mooi hij is, brengt je er niet naar toe. Alleen het geloof in de weg brengt je ernaartoe. En een waar geloof is een geloof dat daden tot gevolg heeft. Het is toch vanzelfsprekend dat je de schat nog steeds niet vindt als je degene die de weg kent, ontmoet, naar hem luistert, gelooft dat hij de waarheid spreekt, maar hem toch niet volgt? Daarom zegt Jezus steeds: “Volg mij.” En daarom staat er na het vers waar we mee begonnen: “Wilt gij weten, gij dwaze mens, dat het geloof zonder de werken niets uitwerkt (Jakobus 2:20)?” En dat is precies waar de duivelen de mist ingaan. Zij kennen de Schat, zij weten alles over de Weg, maar weigeren erop te wandelen. Ze willen zich niet aan Hem onderwerpen; niet doen wat Hij zegt.
De Schat is echt. De Schat zelf kun je alleen bereiken via de Weg. Geloven dat de Weg bestaat is niet genoeg. Geloven dat de Weg één is met de Schat ook niet. Je moet je aan de Weg onderwerpen en je afkeren van alle andere wegen. Dan zal je van Hem de kracht ontvangen om Hem te volgen. Dat is een waar geloof; een geloof dat wandelen met Hem tot gevolg heeft.
Wie zegt, dat hij in Hem blijft, die moet ook zelf alzo wandelen, zoals Hij gewandeld heeft. (1 Johannes 2:6)