En die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen (Romeinen 8:8).
Wat betekent het om niet bij machte te zijn God te behagen? Betekent het dat we niets anders kunnen doen dan zondigen? Zijn we dan ook niet bij machte om uit onszelf naar God op zoek te gaan en het aanbod van genade aan te nemen?
Luister naar de gelijkenis van de verloren zoon (Lukas 15:11-32). Hij was in een vergelegen land. Hij leidde daar een overdadiglijk leven. Nadat hij alles verbrast had, kreeg hij honger.
En hij begeerde zijn buik te vullen met den draf, dien de zwijnen aten; maar niemand gaf hem dien. En tot zichzelven gekomen zijnde, zeide hij: Hoevele huurlingen mijns vaders hebben overvloed van brood, en ik verga van honger! Ik zal opstaan en tot mijn vader gaan, en ik zal tot hem zeggen: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel en voor u; En ik ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden; maak mij als een van uw huurlingen. En opstaande ging hij naar zijn vader. Als hij nog ver van hem was, zag hem zijn vader, en werd met innerlijke ontferming bewogen; en toelopende viel hem om zijn hals en kuste hem.
God niet welbehaaglijk, maar wel in staat om tot jezelf te komen
In het vlees zijn, is als zijn in het vergelegen land. Het is niet de plaats waar God wilt dat je bent. Hij wil je dicht bij Zich hebben. Hij wil dat je eet aan Zijn tafel. Zo lang je stoel leeg blijft, is Hij bedroefd. Zelfs als je iets goeds probeert te doen in het vergelegen land, kun je God daarmee niet behagen, omdat het niet gedaan wordt binnen de grenzen van Zijn domein. Of, zoals Paulus het zegt: je denken is niet onderworpen aan de wet van God (Romeinen 8:7).
Ondanks de man niet in staat was zijn vader te behagen in het vergelegen land, was hij blijkbaar wel in staat om tot zichzelf te komen en zich te realiseren dat hij verging. Dit besef alleen was niet genoeg om zijn vader te behagen, omdat hij nog steeds in het vergelegen land was. Maar toen stond hij op en ging naar zijn vader. Zodra de vader hem zag, was dat reden voor hem om feest te vieren.
Jezus zei dat het honger was wat de man tot zichzelf deed komen. Hij heeft het niet gehad over onweerstaanbare genade. Hij zei ook dat de man aan zijn vaders brood dacht, niet eens aan zijn liefde.
Ik ben me ervan bewust dat gelijkenissen slechts een deel van de waarheid weergeven. In deze gelijkenis zegt Jezus bijvoorbeeld niet dat iemand alleen door Hemzelf tot de Vader kan komen (Johannes 14:6). Toch zijn alle dingen die in een gelijkenis worden weergegeven waar. Er kan meer zijn, maar nooit minder.
Kunnen we dus stellen dat Romeinen 8:8 betekent dat we niet in staat zijn om uit onszelf naar God op zoek te gaan of het aanbod van genade aan te nemen? Jezus zei duidelijk dat deze man tot zichzelf kwam, zich realiseerde dat hij verging en besliste naar zijn vader te gaan. We moeten dus concluderen dat Romeinen 8:8 niet op deze manier geïnterpreteerd mag worden.
Genade is niet onweerstaanbaar
Kunnen we dan een andere waarheid aan deze gelijkenis toevoegen? Was het de onweerstaanbare genade van de vader die de man dwong tot zichzelf te komen?
Volgens Johannes 12:48 kan Jezus, het Aanbod van Genade, worden weerstaan. En Hebreeën 12:25 maakt duidelijk dat we Degene die spreekt kunnen verwerpen. Zelfs al was het dus genade wat de man tot zichzelf deed komen, dan dwong dat hem nergens toe.
Was het dan misschien voorafgaande genade, die de man in staat stelde tot zichzelf te komen?
Hoewel de gelijkenis duidelijk stelt dat de vader altijd van zijn zoon bleef houden, is het ook duidelijk dat de zoon zich dat niet realiseerde. Hij bereid zich zelfs voor om een huurling (of slaaf) van zijn vader te worden. We kunnen daarom stellen dat het niet de liefde van de vader was wat hem naar huis dreef. Hij ontdekte de grote liefde van zijn vader pas, toen deze hem in zijn armen sloot. Op dezelfde manier trokken de Israelieten niet uit Egypte omdat ze wisten hoeveel God van ze hield. Ze kenden Hem niet eens. Ze zuchtten en schreeuwden alleen om het harde werk wat ze moesten doen (Exodus 2:23).
Genade is niet voor sommigen
Is het komen tot jezelf, opstaan en het gaan naar de Vader dan wellicht een voorrecht dat slechts enkelen toebedeeld wordt?
Jezus beweert zoiets dergelijks niet in deze gelijkenis, en ook nergens anders. In tegendeel zegt Paulus: …door één rechtvaardigheid komt de genade over alle mensen tot rechtvaardigmaking des levens (Romeinen 5:18). Het is niet voor sommigen. Het aanbod is voor allen. Het volgende vers maakt duidelijk dat niet allen het aannemen, immers velen (niet allen) worden rechtvaardig gemaakt (Romeinen 5:19). Alweer een aanwijzing dat het aanbod van genade niet onweerstaanbaar is.
Geen enkel mens kan God behagen (Romeinen 3:23). Maar Godzijdank is er toch een Mens die God behaagt (Mattheus 3:17). Hij is vlees geworden (Johannes 1:14). Hij kwam naar het vergelegen land. En zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden (Johannes 1:12). We konden dit recht niet verdienen, net zo min als de liefde van de Vader. Zijn liefde was een constante realiteit, en het recht om in Zijn nabijheid te komen, werd verdiend door de Geliefde. Hij kwam om mensen te redden die God niet behagen.
Er is geen kracht nodig om kracht te ontvangen
De Bijbel zegt ons nooit dat we kracht moeten ontvangen om het aanbod van genade aan te nemen. We ontvangen juist kracht als we het aannemen. Ja, we moeten kracht ontvangen om ons oprecht te bekeren. Maar voor we ons bekeren, mogen we ons wenden tot onze Redder (Jesaja 45:22).
Wanneer begon de verloren zoon een uitweg te zoeken uit zijn benarde situatie? Dat was wanneer hij zich realiseerde dat hij blut was, honger had, en verging. Feitelijk was hij al aan het vergaan op het moment hij zijn vaders huis verliet, maar hij wilde graag doen wat hij zelf verlangde en verhardde daarom zijn hart.
Net als deze man, kun jij ook je hart verharden. Niet omdat je niet uitverkoren bent, maar omdat je daar zelf voor kiest. Of zegt de Bijbel zonder reden: Heden, zo gij Zijn stem hoort, Verhardt uw hart niet (Psalm 95:7-8)? Wanneer wij tot het punt komen dat we beseffen dat we ten onder gaan, zijn we klaar om het Brood van de Vader te ontvangen.
En Jezus zeide tot hen: Ik ben het Brood des levens; die tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten (Johannes 6:35).